Ongelijkheid in bezit tekent zich in Nederland vooral af langs lijnen van jong en oud. Ouderen profiteren per saldo meer van de waarde van hun woning en hebben meer vrije besparingen en beleggingen. Jongeren zitten opgezadeld met relatief hoge hypotheekschulden.
Dat concludeert het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) maandag, in een nieuwe studie naar de verdeling van inkomens en vermogen in Nederland in de periode van 2008 tot en met 2012.
Wat betreft de inkomensverschillen sluit het CBS aan bij eerdere studies, waaruit blijkt dat Nederland een relatief egalitair land is. “De economische crisis die eind 2008 zijn intrede deed, leidde niet tot veranderingen in de inkomensongelijkheid.”
Inkomens: geen grote verschillen in Nederland
Het CBS kijkt bij zijn inkomensvergelijking naar het besteedbare inkomen van huishoudens en corrigeert dit voor de omvang en de samenstelling van huishoudens. Hierbij is ook rekening gehouden met belastingen in subsidies zoals de hypotheekrenteaftrek en toeslagen voor zorg en huur voor lagere inkomens.
In 2012 lag het gemiddelde besteedbare inkomen op 33.200 euro. De 20 procent huishoudens met de hoogste inkomens ontvingen 36 procent van het totale inkomen.
Binnen de Europese Unie zit Nederland in de top vijf van landen met de kleinste inkomensongelijkheid. Die wordt in onderstaande tabel gemeten aan de hand van de zogenoemde Gini-coëfficiënt. Bij deze maatstaf is bij een waarde van 1 sprake van extreme inkomensongelijkheid en bij een waarde van 0 van perfecte gelijkheid.
(klik op grafiek voor uitvergroting)
Vermogensverdeling: pensioen telt niet mee
Bij de vermogensverdeling is de ongelijkheid in Nederland een stuk groter.
Belangrijke kanttekening is wel dat het CBS de pensioenaanspraken van Nederlanders die in een beleggingspot van pakweg 900 miljard euro zitten, niet meetelt. Het statistiekbureau stelt dat pensioenaanspraken een vorm van 'geblokkeerd vermogen' zijn waarover deelnemers aan pensioenfondsen niet direct kunnen beschikken. "Als de pensioenaanspraken wel meegeteld zouden worden, dan zouden de vermogensverschillen kleiner zijn."
Tot het totale (netto) vermogen van Nederlanders rekent het CBS de som van bezittingen (spaargeld, beleggingen, onroerend goed en ondernemingsvermogen), onder aftrek van schulden voor de eigen woning en consumptieve kredieten. Om technische redenen heeft het CBS overigens het opgebouwde vermogen in spaar- en beleggingshypotheken niet kunnen meerekenen.
Het CBS komt zo uit op een totaal vermogen van 1.166 miljard euro en een gemiddeld vermogen per huishouden van 157 duizend euro in 2012. Aan het begin van dat jaar was 80 procent van dit vermogen in handen van de 20 procent rijkste huishoudens. De 10 procent rijkste huishoudens had 30 procent van het vermogen.
Scheidslijn vermogens: oud rijker dan jong
Maar dit beeld is wel sterk vertekend, aldus het CBS. Want de scheidslijn tussen rijk en arm loopt in Nederland vooral tussen generaties. Binnen generaties is geen sprake van grote verschillen, maar dat is wel het geval als je kijkt naar jong en oud.
"Hoe ouder hoe hoger het vermogen. Jonge mensen aan het begin van hun arbeidscarrière verdienen relatief weinig, kunnen weinig geld opzij zetten en nemen vaak een flinke schuldenlast op hun schouders bij de aankoop van een eigen woning", aldus het CBS.
Illustratief hiervoor is onderstaande grafiek (klik voor uitvergroting)
Dip huizenmarkt hakt erin
Het CBS merkt verder op dat de forse prijsdaling op de huizenmarkt sinds 2008 de vermogensongelijkheid heeft doen toenemen.
Ook hier zijn jongeren die in de jaren vóór de crisis een huis hebben gekocht met een relatief hoge hypotheek het kind van de rekening. "Bij de minder vermogenden bestaat het vermogen vrijwel uitsluitend uit de waarde van de eigen woning minus de hypotheekwaarde. Hun vermogen slonk hierdoor verhoudingsgewijs meer dan dat van huishoudens met een hoger vermogen, die vaak ook over bijvoorbeeld aandelen en spaargelden, beschikken."
Ter illustratie: kijk je naar de mediaan, dus de middelste meting bij de totale groep huishoudens, dan lag het mediane vvermogen in 2008 op 51 duizend euro, tegen 27 duizend euro in 2012. Dit heeft veel te maken met de waardevermindering van eigen woningen en de toename van hypotheekschulden.
Wat betreft de locatie zitten de rijkste huishoudens vooral in gemeenten in het westen, met usual suspects als Bloemendaal, Laren, Blaricum, Wassenaar en Oegstgeest.
Internationaal debat over ongelijk bezit
De jongste bevindingen van het CBS haken aan bij een levendig internationaal debat rond al dan niet toenemende verschillen tussen arm en rijk.
De discussie is hoog opgelaaid naar aanleiding van de bestseller 'Kapitaal in de Eenentwintigste Eeuw' van de Franse econoom Thomas Piketty.
Piketty schetst een toekomst waarbij in de komende decennia de vermogensrijkdom steeds sterker geconcentreerd zal raken, omdat het rendement op vermogen hoger zou liggen dan de algemene economische groei. Piketty pleit daarom voor een zwaardere belasting van vermogen, hetzij via een hogere kapitaalbelasting, hetzij via een hogere erfbelasting.
Rond de feitelijke onderbouwing van Piketty's boek ontstond de afgelopen weken een fel debat, naar aanleiding van een poging van de Britse zakenkrant The Financial Times (FT) om het datagebruik van de Franse econoom onderuit te halen. Zie ook: moddergevecht economen rond ongelijkheid.
De aanval van de FT lijkt vooralsnog niet al te sterk onderbouwd, zo blijkt uit de uitgebreide repliek van Piketty zelf. In ieder geval lijkt er voor de Verenigde Staten weinig twijfel te bestaan dat de inkomensongelijkheid de afgelopen decennia sterk is toegenomen en in het verlengde hiervan ook de vermogensongelijkheid.
Neemt vermogensongelijkheid toe?
Controversieel blijft wel de claim van Piketty dat de vermogensongelijkheid de komende decennia alleen maar zal toenemen. Economen Per Krusell en Tony Smith gaan hier dieper op in en komen tot de conclusie dat het theoretische raamwerk van Piketty op zeer onwaarschijnlijke aannames berust.
De Franse econoom gaat er namelijk vanuit dat aan de ene kant de economische groei in westerse landen de komende decennia vertraagt, als gevolg van een afnemende beroepsbevolking en zeer beperkte technologische vooruitgang.
Tegelijk veronderstelt Piketty dat dit geen noemenswaardig effect heeft op de spaarquote van landen, ofwel het deel van het inkomen dat niet wordt geconsumeerd en beschikbaar is voor investering in de kapitaalvoorraad.
Op die manier neemt het aandeel van kapitaal in het nationaal inkomen in het model van Piketty toe, en concentreert zich een groter deel van het nationaal inkomen bij de relatief kleine groep kapitaaleigenaren (ondernemers, beleggers, grondbezitters).
Economische groei en spaargedrag
Het idee dat er bij een dalende economische groei evenveel gespaard en geïnvesteerd wordt is echter zeer zwak onderbouwd, aldus economen Krussell en Smith. Veel logischer - en ook waargenomen in bijvoorbeeld de VS - is dat de spaarquote afneemt, als de economische groei daalt.
Een lagere economische groei betekent doorgaans immers dat de mogelijkheden om via sparen, beleggen en ondernemen winst te maken minder rooskleurig worden ingeschat.
Op het moment dat lagere economische groei gepaard gaat met een lagere spaarquote, groeit ook de kapitaalvoorraad minder hard of niet. En daarmee biedt economische groei, volgens de critici van Piketty, geen sterke basis om de concentratie van kapitaal/vermogen te verklaren.
Lees ook
Ondanks crisis: Nederlander heeft meer in portemonnee dan in jaren 1990
Waarom verschil tussen rijk en arm in Nederland best meevalt
Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl